Digitaal monument
Tijdens stormweer vergaan. (1936)
- Scheepsnaam
- Cornelis Vrolijk Fz.
- Scheepsnummer
- SCH 179
- Scheepstype
- Motorlogger
- Datum toedracht
- 26/27 oktober 1936
- Schipper
- Willem Cornelis de Niet
- Reder/Rederij
- N.v. v/h Frank Vrolijk
Betrokkenen
- 32 Dirk Bal
- 46 Cornelis Blok
- 27 Benjamin Franke
- 15 Wouter Harteveld
- 21 Leendert de Jager
- 20 Job Machiel Klein
- 51 Arie Jacobus Mos
- 19 Cornelis Mos
- 50 Willem Cornelis de Niet
- 38 Baarthoud de Niet
- 16 Cornelis Johannes Overduin
- 17 Jacobus Overduin
- 23 Leenderd Spaans
- 47 Zier Taal
Toedracht
- Dirk Bal spoelde aan op het strand nabij IJmuiden.
- Benjamin Franke spoelde aan op het strand te Camperduin.
- Leendert de Jager spoelde aan op het strand ter hoogte van Sint Maartenszee.
- Job Machiel Klein spoelde te Callantsoog aan.
- Arie Jacobus Mos spoelde eveneens op het strand te Callantsoog aan. En zijn zoon:
- Cornelis Mos spoelde te Egmond a/zee aan.
- Willem Cornelis de Niet -de schipper- spoelde op 10 december tussen Petten en Callantsoog op het strand aan.
- Leenderd Spaans zijn lichaam werd -hoe wonderlijk ook- teruggevonden op het wrak van de SCH 68 welke op dezelfde dag verging.
- Zier Taal spoelde aan op het noorderstrand van IJmuiden.
Documentatie
Ter nagedachtenis, van het vergaan van de Scheveningse haringlogger
“ CORNELIS VROLIJK “ SCH 179
Die op zijn thuisreis in het gezicht van de haven van IJmuiden in een storm in de nacht van 26 op 27 oktober 1936 waarschijnlijk door een grondzee werd getroffen en waarbij al de veertien opvarenden jammerlijk om het leven kwamen en er negen slachtoffers door de zee zijn weergegeven.
Komt mijn vrienden laat ons horen wat er onlangs is geschied
Met het schip Cornelis Vrolijk, schipper was Willem de Niet.
‘t Schip dat was al op de thuisreis met een rijk gekroonde vracht
En ze waren bijna binnen, waar hun vrouw en kinderen wacht.
De mens die wikt, God zal beschikken en daar moet de mens toch aan.
Mens is het niet om te schrikken bijna thuis en nog vergaan?
Ziet nu vrienden ‘t was zo gelegen ‘t schip was veertien dagen uit,
En de reis verliep met zegen vreugde was op deze schuit.
Schipper wou nog eenmaal vissen en dan weer naar huis toe gaan.
‘k Zei daarnet God zal beslissen en Zijn Woord dat zal bestaan
S’ Morgens gingen zij aan ‘t halen en er zat veel haring in.
De barometer ging aan dalen ‘t was te veel naar schippers zin,
Maar na zwoegen en na werken kregen zij de vleet aan boord.
En de vissers konden merken de wind werd steeds nog aangespoord.
En hij waaide uit het zuiden met een reuze grote kracht.
En hun koers was naar IJmuiden, hij zou er wezen in de nacht.
Maar wat gaat er nu gebeuren de wind schoot uit in het N. West.
Dat was nog wel goed te keuren want voor de wind dat ging wel best.
En zij kwamen nu nog prachtig op IJmuidens haven aan.
Maar de wind die bleef nog krachtig, ja het leek wel een orkaan.
De angst werd groot bij deez’ mensen in een storm dicht op de kust.
En zij kwamen nog steeds lenzen , van hun dood nog onbewust.
Maar gekomen in de branding, ja, daar werden zij getroffen door een wilde hoge zee.
En die zee werd hun noodlottig, hij nam schip en mensen mee.
0 ! Wat angst voor deze lieden zo de dood voor hun ogen zien
Niemand die hier hulp kon bieden niemand zou den dood ontvliên.
0! Wat valt hier toch te treuren bij zo’n vreselijk gebeuren lag toch in de raad van God.
Deze mensen zouden nooit meer levend komen aan het land.
En ze zouden hun geliefden nooit meer geven hunnen hand.
Andere dag toen rapporteerde even na de dag aanbrak.
Een loodsboot die huiswaards keerde bij de brulboei staat een wrak
Niemand kon toen nog beslissen of het was een vissersschuit,
Maar men hoeft niet lang te gissen want het kwam al heel gauw uit;
Dat het was een vissersvaartuig uit het dorpje Schevening’
Die twee weken van te voren voor de haringvangst uitging.
Want de nacht die daarop aanbrak, lang nog voor het morgenrood.
Spoelde heel dicht bij IJmuiden enen omgeslagen boot.
Van het schip Cornelis Vrolijk, van Frank Vrolijk rederij,
Dus het werd nu al moog’lijk dat het de 179 zij.
Droefheid was in Schevening velen die ook terstond,
Naar IJmuiden strand toe gingen of men soms nog lijken vond.
En men zocht men was aan ‘t klagen de zee laat haren prooi niet gaan.
Maar ziet het was na negen dagen toen spoelde het eerste lijk daar aan.
‘t Lijk werd van het strand gedragen in het doodhok opgebaard.
En nu was het nog te vragen wie is het lijk waar men op staard.
Scheveningers kwamen kijken ze zagen ‘t lijk voor d’eerste maal,
En die zeiden toen al dadelijk: deze dode is Zier Taal.
Nadat Zier Taal was begraven gaf de zee acht doden weer.
Vijf matrozen en twee oudsten, de schipper kwam de laatste keer.
Negen waren er nu begraven hadden nog hun graf aan wal,
En men wachtte vele dagen of de zee meer geven zal.
Maar monteur, stuurman en de jongste vonden in de zee hun graf.
Reepschieter en ook afhouder stond de zee aan ons niet af.
Vrouwen, Moeders, wees nu stil, hetgeen gebeurd is was Gods wil.